Boeven vangen met CSI Den Haag
Het Nederlands Forensisch Instituut experimenteert met videogames als leermiddel. Het trainen van ‘forensisch bewustzijn’ doe je met een joystick.
Arjan Terpstra
“Loop eens om die frietkraam heen? Kijk: kogelgaten!” Vijf mensen in witte pakken staan voor een wandvullend projectiescherm druk naar elkaar te gebaren. De man in het midden heeft een uit de kluiten gewassen joystick in zijn hand en krijgt instructies. “Zoom eens in op dat nummerbord op de grond? Is dat van een van de voertuigen?” De joystick krijgt een zetje, en op het scherm draait het beeld weg van de frietkraam, naar de auto’s die er omheen staan. Tegen de frietkraam staat een kapotgeschoten zwarte Audi, de chauffeur en een passagier levenloos op de stoelen ineengezakt, maar die heeft beide nummerplaten nog. De rode Renault die tien meter terug in de straat een fietser schepte ook, net als de vijf auto’s waaruit de bestuurders haastig zijn vertrokken (de portieren staan wagenwijd open). “Dat is dus relevant voor het onderzoek.”
Denk de joystick en het beeldscherm even weg, en je hebt een scène uit een politieserie. Forensisch team is op een bloederige plaats delict en doet onderzoek naar kogelhulzen, vezels, remsporen en het bekende hoopje sigarettenstompjes van-de-man-die-lang-op-de-uitkijk-stond. Alleen is dit geen televisieopname, en – gelukkig – ook geen journaalbeeld. Het onderzoek naar een dubbele aanslag, want dat is het, heeft plaats in het ‘CSI trainings centrum’, op de eerste verdieping van het Nederlands Forensisch Instituut in Den Haag. Hier is een flinke overdekte ruimte te vinden waarin een ‘huis van de verdachte’ is nagebouwd, zodat NFI-studenten kunnen oefenen met sporenonderzoek. Langs het huis loopt een ‘straatje’ waarvan een wand te gebruiken is voor beamerprojecties, en aan de overkant staat een tweede huis dat volhangt met observatiemiddelen – er wordt vanuit tientallen hoeken geregistreerd hoe studenten op het aanwezige bewijs reageren.
De witte pakken blijven vandaag in het straatje staan, voor een geavanceerd potje Cluedo. Wie heeft de mannen in de zwarte auto vermoord, met welk wapen en waarom? Alleen zitten we niet onder de keukentafellamp rond een kartonnen speelbord, maar bewegen we op het scherm een camera door een virtuele ruimte. ‘We’, dat zijn vier brandweermensen van het korps Rotterdam-Rijnmond en de journalist, en we spelen in een ‘forensisch sporen spel’ een recherche-onderzoek na. De ‘plaats delict’ komt daarbij uit de computer en is geleverd door het Delftse bedrijf E-Semble: mooi 3D-beeld in een goede resolutie, zodat de frietkraam en omgeving er op het scherm levensecht bij staan. Daarnaast is er een (fysiek) kaartensysteem waarop de sporen staan die we op het beeldscherm ook zagen: kogelhulzen, nummerborden en andere aanwijzingen. Die kaarten vertegenwoordigen punten, want het spel dat we spelen draait om een goede score bij het beoordelen van het forensisch bewijs.
Het sporenspel hoort bij een pilot van het NFI en E-Semble dat ‘CSI serious games’ is gedoopt. Het idee is dat (digitale) trainingen effectiever zijn als er een gaming-element aan wordt toegevoegd, legt NFI-consultant Anick van de Craats uit. “Digitale trainingen zijn al aardig gemeengoed aan het worden bij het trainen van hulp- en veiligheidsdiensten. Nieuw is het gebruik van gaming-elementen om mensen te prikkelen en motiveren, en die van docenten spelleiders maakt, wat veel ruimte creeëert voor de eigen inbreng tijdens de sessie.”
Akkoord, maar wat heeft een potje Cluedo voor brandweermannen met forensisch onderzoek te maken? Als hulpdienst-medewerkers iets níet doen, dan is het toch sporen verzamelen? Van de Craats: “Dat klopt, maar de ervaring leert dat juist in die eerste fase de meeste sporen te verzamelen zijn. Daarbij ontstaat een paradoxale situatie: hulpdiensten zijn vroeg ter plaatse en moeten aan de slag, maar verstoren daarbij het forensisch bewijs – doorgaans onbewust overigens. Deze ‘forensic awareness’-trainingen zijn erop gericht die verstoring zoveel mogelijk te verkleinen.”
Voorbeelden van ‘verstoringen’ genoeg bij het NFI, waar de meest ingewikkelde delicten de revue passeren. Artsen die een bebloed shirt losknippen – recht door het kogelgat heen. Brandweermannen die hun auto op het bewijsmateriaal parkeren. Dat ene gele vezelmonster op het hek naast een slachtoffer: afkomstig van een leunende ambulancechauffeur. Of neem het bergje kogelhulzen bij een schietincident, dat de vraag opwierp of de schutter op één plek stond: keurig bij elkaar geveegd door een broeder die zich ervan bewust was dat de hulzen van belang waren. Van de Craats: “Die man deed eigenlijk alles goed, alleen werd niet aan de recherche gecommuniceerd dat die kogels eerst anders lagen. Waar het ons om gaat: hulpverlening aan slachtoffers gaat voor, maar tegelijk is er in de praktijk vaak ruimte om op een voorzichtige manier met bewijsmateriaal om te gaan.”
Dit artikel verscheen eerder bij NRC Handelsblad.
Social Networks